Luik Bastenaken Luik

  

Op 27 april staat de oudste van de vijf monumenten uit het wielrennen op de agenda. La Doyenne, Luik Bastenaken Luik of kortweg LBL. Verschillende namen voor wat voor mij tot nu toe een persoonlijk beest was. In 2013, na een heel strenge winter moest ik noodgedwongen mijn eerdere ambities bijstellen en reed ik ‘slechts’ de 180 km van deze klassieker. Nu, 20 jaar na de fabuleuze overwinning van Frank Vandenbroucke, ben ik er op gebrand om ditmaal wel de volledige afstand af te leggen.

In tegenstelling tot een week eerder kom ik ruim op tijd in het hotel aan. Het hotel ligt naast La Meuse op de drukke ringweg. Ik had op voorhand gevraagd om een parkeerplaats op de hotelparking, maar reserveren bleek niet mogelijk. De receptioniste zegt me dat de parking volzet is, maar dat ik altijd eens kan kijken of er nog een plaatsje is. Op de parking zie ik bussen, vrachtwagens en volgauto’s van Bora. Aan één van de vrachtwagen zitten de mecaniciens gezellig te barbecueën. Dit is misschien mijn kans bedenk ik me. Terug aan de receptie zeg ik tegen de dame dat er geen plaats is, maar wel mogelijkheden. Eens de parking binnengereden en wat te hebben gekeken op andere plaats rijd ik tot bij de vrolijke bende mecaniciens. Raampje naar beneden en de vriendelijke vraag of ik me ergens kan parkeren bij hen. Eén van de Britten uit het gezelschap staat op en zegt me dat het kan als ik tussen de het trapje van een andere vrachtwagen en een volgauto kan staan. Kort daarna glijd ik voorzichtig achteruit, met zo’n 10 paar ogen op me gericht. Probleemloos sta ik op de toegewezen plaats. Eens uit de auto komt een andere man uit het gezelschap naar me toe met de vraag of ik toch niet een beetje verder van de vrachtwagen kan staan opdat een luik nog zou open kunnen waaruit ze materiaal nodig hebben. Oef, gelukkig niets geraakt. Koffers uit de wagen en naar de kamer. In de lobby van het hotel richting de lift zie ik een kleine afgetrainde man die met mij in de lift stapt. Dit moet wel een profrenner zijn. Mijn verbazing is dan ook groot wanneer hij mij bevestigt dat hij ook morgen rijdt. Daarom dus dat ik er even mee gewacht heb om hier terug te keren bedenk ik me, wanneer ik uit de lift stap. Op de televisie is een mooie documentaire van Brel. Ik ben niet in Vesoul, maar in Luik en klaar om morgen komaf te maken met het beest.

Wanneer ik rond 5u aan het ontbijt kom, merk ik dat ik een van de weinigen ben die gekozen heb voor een korte broek en korte mouwen. Ik neem rustig de tijd om te ontbijten en besluit dat ik met nog een regenjasje voldoende zal hebben.

Op de parking is alles kalm, andere fietsers druppelen voorbij. Het wordt stilaan klaar, maar de regen houdt voorlopig niet op. Plots herken ik het. Het is op deze parking dat, exact twintig jaar geleden, ene Frank Vandenbroucke, de pers een uur liet wachten. Het is op deze plek dat hij vanuit de auto zijn hoop uitspreekt dat Michele Bartoli tweede wordt. Ik fiets rustig langs de Maas richting de start 2km verderop. Voor de grote vertrekhal is er een grote vlakte waar richting de ingang een rode loper is gelegd. Met de fiets aan de hand begeef ik me richting de stand om mijn startnummer af te halen. Plots klapt mijn voet en enkel om, een put onder het rode tapijt heeft bijna een einde gemaakt aan de dag. Zonder veel erg schuif ik aan. Door de boxen galmt te luide muziek en een te enthousiaste omroeper. Ik ben geen ochtendmens.

Nog een laatste fotootje, inklikken en weg zijn we onder de startboog. Ik ben heel vergevingsgezind en geef onze enthousiaste omroeper een high-five. De eerste kilometers hebben veel weg van een sightseeing tour door Liège. Vanaf de eerste kilometers buiten het centrum gaat het bergop en voel ik dat ik niet dezelfde benen heb als een week eerder. Dat betekent dus rustig blijven en ronddraaien, tempo zoeken en extra energie opdoen. Na 75 kilometer is er het eerste officiële klimmetje, de Côte de La Roche-en-Ardenne. Een klim van zo’n drie kilometer. Voor een aantal wielertoeristen het signaal om te versnellen. Op de top zwaar uithijgend over de breedte van de weg. Ik peddel er rustig voorbij. De kilometers kabbelen voort en de regen gaat richting Bastogne geleidelijk over in ijsregen en hagel. Aan de bevoorrading in Bastogne, dertig kilometer na La Roche, zie ik heel wat fietsers klappertandend koekjes, bananen en ander lekkers eten. Ik heb het niet koud, maar hou er nooit van om lang stil te staan. Na nauwelijks vijf minuten pauze spring ik terug de fiets op om de resterende 160 km richting Luik af te werken. Het zwaartepunt van deze wedstrijd moet immers nog komen.

Net na het binnenrijden van Houffalize moeten we rechtsaf. Wat ik nu zie is een muur, omzoomd door huizen. Dit is hem nu, de Côte de Saint-Roch. Een klim van 1 kilometer maar met een gemiddeld stijgingspercentage van 11,2%. Ondertussen heb ik geleerd dat je je bij zo’n klim maar beter tussentijdsde punten voorhoudt. Als ik aan dat bord ben, is het maar zoveel tot aan dat huis. Ik duw, maar houd mooi een rechte lijn voor wie sneller is. Er komt niemand. Eens boven moeten we linksaf. Gelukkig krijgen we nu nog even wat ademruimte. Plots haalt mij een auto in. Hé, ik ken die auto. Hoe kan dit? De chauffeur vertraagt opnieuw en de auto rijdt nu naast me. Het raampje gaat naar beneden. Het is mijn vader. De man die me in alle gekke avonturen steunt en dus ook dit niet wou missen. De volgende klim is binnen 40 kilometer. Wanneer dan evenveel kilometer later de Côte de Mont-le-Soie opduikt, weet ik het. Na 161 kilometer is dit het startschot van het echte Ardeense klimgeweld.

Wat volgt zijn twaalf doldwaze kilometers. Eerst is er de Côte de Wanne (2,7 kilometer à 7,4%), vervolgens gaat het naar de Côte de Stockeu (1 kilometer à 12,5%). Aan het begin van de Stockeu bevind je je nog tussen de huizen. Dan gaat het even rechts, om dan negentig graden links te nemen. Op dat punt is het even slikken. Een rotstuk dat je zacht lijkt dood te knijpen. Ik rijd opnieuw van punt naar punt. Eens je Merckx ziet ben je er, had mij iemand gezegd. Ik zie inderdaad rechts een renner in brons, maar geboetseerd op een moment dat Merckx het heel lastig had op deze helling, zo lijkt me.Nu gaat het even links en in dalende lijn. De laatste van het gemene trio is de Côte de Haute-Levée (3,1 kilometer à 7%). Ik ben ondertussen al zo’n zeven uur aan het fietsen. Een relatief lange afdaling leidt naar de voet van de Col du Rosier, wat met 4,4 kilometer (à 5,9%) de langste beklimming van de dag is. Mijn vader staat aan de voet van de klim. Hij roept me bemoedigende woorden toe. Ik heb ze nodig voel ik tijdens de klim. Mijn ijdelheid kan de inspanningen niet verbergen wanneer foto’s worden genomen. Op de top is er nog ruim 50 kilometer te gaan. Ik haal een jonge vrouw in die helemaal kapot lijkt. Ze jammert, proest en hoest. Ik maan haar aan m’n wiel te nemen. Nederlands begrijpt ze niet, ik probeer in het Frans. Ze antwoordt in de taal van Molière, maar klinkt als Paolo Giordano. Dan maar mijn Italiaans nog eens oefenen. Ze daalt sneller en ik laat haar rijden.

De weg vervolgt naar de Col du Maquisard, een klimmetje van 2,5 kilometer met een gemiddeld stijgingspercentage van 5%. De Italiaanse begint iets te voortvarend heb ik de indruk. Geduld en je eigen lichaam kennen is belangrijk op zulke tochten. Ik haal haar terug bij en vind mooi mijn ritme. Na de top gaat ze er opnieuw vandoor. Eens wat vlakker zijn we terug met twee. Ik zie het hoge viaduct in de verte en wat later het bord van Remouchamps. Twaalf kilometer na de Col du Maquisard wacht het beest, de Col de la Redoute: 2 kilometer à 8,9% en met een steilste sectie van 13%. Ik roep van pianissimo, maar wat baten kaars en bril … Of toch, ze houdt mijn wiel. Het tunneltje door en dan rechts. Langs de kant van de weg staan de eerste mobilhomes. In één ervan zit Jef D’hondt, een wielerverzorgend monument! Ik roep op Jef en krijg enthousiast gezwaai terug. De mentale doping die ik nodig heb. Het is niet de eerste keer dat ik deze klim doe. Doseren en doseren is voor mij de enige manier om boven te komen. Ik bedenk hoe Frank Vandenbroucke doodleuk ging spurten tegen Michele Bartoli. Complete waanzin. Ik buig, maar barst niet. Boven op de top tank ik water en eten aan de auto van mijn vader. De Italiaanse metgezelle, maakt ook gretig gebruik van de bevoorrading. Na een korte afdaling volgt een tussenklimmetje naar Sprimont. Nou ja klimmetje, na deze afstand is alles anders. Vervolgens wacht met de Côte des Forges een helling van 1,3 kilometer à 7,8%. Ik heb het nu even lastig. Dit is de voorlaatste helling, nog even op de tanden bijten.

Daarna daalt de route naar de voet van de Côte de la Roche-aux-Faucons. Een venijnige kuitenbijter van 1,3 kilometer à 11%. Eens ik denk boven te zijn op de top, loopt de weg nog verder omhoog. Het gaat nooit fel omhoog, maar een stuk vals plat waar wel geen einde lijkt aan te komen. Het verschil met eerdere edities is dat de Côte de Saint-Nicolas niet meer in het parcours zit, want na Roche-aux-Faucons komt een lange afdaling. De Italiaanse fietster zie ik niet meer. Na de afdaling volgt nog een eind vlak. Ik schakel bij naar mijn grootste verzet. Ik lach en kraai. Ik ben op weg naar het behalen van mijn vierde monument. Voor het eerst in zevenentwintig jaar ligt de aankomst niet in Ans, maar in het centrum van Luik. Eerst mogen we naar de plek waar de volgende dag de profs aankomen. Daarna is het nog een klein stukje terug naar de grote hallen aan de boorden van de Maas waar het ’s morgens begon. Ik was twaalf uur onderweg, maar het was het waard. Met heel veel trots ga ik om mijn medaille. Een kleinood dat ik als een kleine jongen om de hals hang en niet meer zal afdoen tot ik in mijn hotel ben.

Na een zalige douche ga ik met een gelukzalig gevoel een heerlijke steak eten met mijn vriendin in het restaurant van het hotel. Het biertje smaakt.




Verwante posts